Een dag voor mijn verjaardag zat ik in de docentenkamer. Daar zat ook een knul van systeembeheer. Een aardige jongen hoor. Heel aardig. Maar niet mijn type. Snel, gespierd, bruin, opgeschoren koppie, oorbelletje en een V-hals. (Een V-hals valt onder de categorie ‘Nooit doen’, maar dat is weer een ander verhaal.)
Veel meiden op school hadden hem gespot en waren meteen van slag (voor zover ze dat nog niet waren).
De jongen vertelde dat hij vaak verward werd met leerlingen. Dat hij in de pauze regelmatig door docenten aangesproken werd op ‘wat hij daar deed in dat lokaal.’
Telkens moest hij uitleggen dat hij van systeembeheer was, en geen leerling.
Hij was 25.
Als ik hoor hoe oud mensen zijn, ga ik altijd rekenen. Ik kan niet rekenen dus dat duurt altijd even. 41-25 = 16. Dat betekent dat ik 16 was toen hij geboren werd.
Dat ik stiekem sigaretten rookte toen hij in de luiers lag. Dat ik mijn rijbewijs haalde toen hij naar de kleuterschool ging. (Jaja, daar heb ik een poosje over gedaan).
Dat, wanneer hij 41 werd, ik al 57 zou zijn. Ik riep dat hij nog jong was.
En ik was niet eens jaloers. Echt niet.
Hij vroeg hoe oud ik was. Ik vertelde dat ik de dag erop 41 werd.
‘Oh, maar dat is toch ook nog jong?’ zei hij. Hij lachte. Ik ook. De schat.
Hij probeerde aardig te zijn, dat was duidelijk. En hij bedoelde het goed.
‘Zeker’, zei ik, ‘hartstikke jong.’
‘Nou..’ zei de jongen, ‘Jong belegen dan. Vooruit’.
Jong belegen.
Die knul van 25 vond mij ‘jong belegen’.
Dat is nog niet helemáál belegen. Maar ook niet meer jong.
Ik vond het eigenlijk helemaal niet erg.
41 is een prima leeftijd.
Nou, ja, het verval is natuurlijk wel begonnen. Dat zal ik niet ontkennen. Ik kan niet zo heel veel doen aan de invloed van de zwaartekracht op mijn lijf. Het duurt ’s ochtends wat langer voordat m’n gezicht in weer in de plooi zit. En de kipfilets onder mijn armen stoppen wat later met zwaaien dan ik zelf.
Een jaar geleden heb ik de officiële status van ‘middelbare leeftijd’ verworven. Ik moest toen wel even slikken.
En ja. Het is allemaal waar. Na je veertigste gaat het, wat dat betreft, alleen nog maar ‘down hill’.
Maar het brengt ook goede dingen hoor.
Innerlijke rust en zo. De balans opmaken en concluderen dat het zo slecht nog niet gegaan is allemaal. Een huis. Een auto. Een baan. Af en toe de leuke tante uithangen. Lieve mensen om me heen. Dingen doen waar ik zin in heb. En vooral: géén dingen doen waar ik géén zin in heb. De verdwaalde grijze haren zijn nog altijd op één hand te tellen. Ik zit nog lang niet achter de begonia’s.
En de midlifecrisis heeft zich nog altijd niet gemeld. Geloof ik.
Nee. Ik zou geen 25 meer willen zijn.
Doe mij maar jong belegen.