(Jullie lazen dit verhaal misschien ooit eerder)
Ik ging ooit eens op wintersport.
Ik. Met géén conditie en de souplesse van een hark. Ik had natuurlijk nog nooit geskied. Toch ging ik een poging wagen.
Het is al lang geleden. Ik had nog een Nokia 6510. De euro was nét ingevoerd.
Natuurlijk had ik me opgegeven voor skiles. De skileraar was láng niet zo handsome als een skileraar hoort te zijn. Het was gewoon een Tsjechische boer die in de winter bijverdiende met skilessen. Dat was een tegenvaller. Vooruit. Hij kon goed skiën en hij leerde ons de eerste stapjes.
Het duurde sowieso al even voordat ik in de gaten had hoe het allemaal werkte. Toen ik m’n ski’s eenmaal aan had en eindelijk rechtop stond, gleed ik weg. Ik was lang geleden een hele ferme vrouw. Als de massa eenmaal op gang was, was ik niet meer te stoppen.
Dus.
Een man zag me al van ver aankomen. Ik kon niet remmen en niet sturen dus ik vloog recht op hem af. ‘Flug!’ riep de skileraar nog. Ik wist echt niet wat hij bedoelde. Ik schreeuwde, gilde en zwaaide niet zo heel gracieus met m’n armen.
Met een knal kwam ik tegen de man aan. Hij viel ook. Samen lagen we op de grond. Het was een mooie, lekkere, door de zon gebruinde man. Zo één waar je écht niet lomp tegenaan wil vallen. Zeker niet, als je als een jong hopeloos hertje niet meer overeind kan komen.
Hij stond vrij snel weer op. Ik niet. Ik lag nog te stuntelen met die ski’s. Met m’n benen in een hele rare positie. Hij wilde me nog overeind helpen maar dat ging niet zonder slag of stoot. Ik schaamde de ogen uit m’n kop.
Op m’n beste Duits bood ik m’n entschuldigung aan en ik droop weer af.
Terug in het klasje kon de pret beginnen. En het viel niet eens tegen. Ik wil niet opscheppen ofzo maar ik kon het eigenlijk best goed. De skileraar zei in zeer gebrekkig Engels: ‘Tomorrow you can go up the mountain’. Ik was blij.
De volgende dag leerde ik ‘een vorm van’ sturen en remmen. Nou ja. De basisbeginselen he? Niet zo stoer met twee benen naast elkaar, maar gewoon in een V-tje. Zonder stokken.
Nou en toen mocht ik, met een select gezelschapje natuurtalenten, naar de bergtop.
Ik ging als een dolle naar beneden. De bochten kreeg ik maar amper voor elkaar. Ik ging ongenadig hard. Ik had mezelf totaal niet onder controle. Gelukkig kwam ik weinig mensen tegen onderweg. De skileraar had verteld dat de ervaren skiërs altijd wijken voor de stuntelaars. Die gedachte hield me op de been. Het was doodeng. Ik ging harder en harder. M’n hart klopte in m’n keel. Ik suisde knoerthard van de piste. Ik maakte er ook geluid bij. Iets met ‘oooh’ en ‘oeoe’ en ‘aaah’.
In no-time stond ik weer beneden. Ik bibberde. Ik denk dat er een soort adrenaline is losgekomen.
Ik ben niet gevallen (Ja, dat snap ik zelf ook niet) en dat was voor mij wel een teken dat ik natuurlijk écht heel goed kon skiën. Een soort van natuurtalent. Latent aanwezig zeg maar. Nooit benut. Eeuwig zonde.
De week vloog voorbij. Overdag een paar keer naar beneden en natuurlijk de apres-ski. Heel veel goedkoop eten en nog meer goedkoop drinken.
Mijn voortvarende ski-acties stonden natuurlijk allemaal op film. En er zijn tig foto’s gemaakt. Maar tijdens een inbraak waren onder andere de camera’s gejat. Dus ja. Er is geen bewijsmateriaal meer.
Het was de eerste, en meteen ook de laatste keer dat ik ben gaan skiën.
Ik weet ook niet zo goed waarom.
Ik vond het eigenlijk best leuk.